Minister Rob Jetten voor Klimaat en Energie informeerde op 6 juli de tweede kamer over de voortgang van de Wet Collectieve Warmte (Wcw). Deze wet heeft als doel om de publieke belangen bij collectieve warmtelevering te garanderen, waaronder de betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid. Met dit nieuwe wetsvoorstel wordt de publieke regie op de warmtetransitie versterkt en worden de publieke belangen beter geborgd. In dit nieuwsbericht vatten we de zes belangrijkste aanpassingen uit het wetsvoorstel voor je samen.
De zes belangrijkste aanpassingen in het wetsvoorstel
Het publiek meerderheidsbelang in een warmtebedrijf is verankerd in het wetsvoorstel.
Alleen een warmtebedrijf met een (gezamenlijk) meerderheidsbelang van een of meer publieke partijen kan aangewezen worden voor nieuwe warmtekavels. Bij de toewijzing van warmtekavels moeten gemeenten erop toezien dat de infrastructuur voor de warmtelevering in publieke handen is. Op deze manier hebben publieke partijen doorslaggevende zeggenschap over de infrastructuur en het beleid van een warmtebedrijf.
- De rol van publieke infrastructuurbedrijven is verruimd door aanpassing van het groepsverbod.
Gemeenten zien infrastructuurbedrijven als belangrijke partner om de gebouwde omgeving te verduurzamen. Deze publieke bedrijven hebben namelijk veel ervaring met de aanleg en het beheer van energienetten en -systemen. Onder de huidige regelgeving (‘het groepsverbod’) is het voor infrastructuurbedrijven niet toegestaan om gas en elektriciteit te produceren, te leveren of te verhandelen. De voorwaarden die zijn opgenomen, bieden de mogelijkheid aan infrastructuurbedrijven om onder strikte condities als (onderdeel van een) warmtebedrijf warmte te produceren en leveren.
Warmtegemeenschappen krijgen een uitzonderingspositie op de publieke meerderheidseis
Europese wetgeving geeft deelnemers aan hernieuwbare warmtegemeenschappen het recht om hun energievoorziening autonoom te organiseren. Deze richtlijn bepaalt dat Nederland verplicht is om deze warmtegemeenschappen toegang te geven tot geschikte energiemarkten.
Minister Jetten wil in het wetsvoorstel opnemen dat niet alleen warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang, maar ook warmtegemeenschappen kunnen worden aangewezen als warmtebedrijf voor een warmtekavel. Als warmtegemeenschappen minder dan 1.500 aansluitingen hebben, vallen ze onder de regels voor kleine collectieve warmtesystemen (denk aan de warmtevoorziening bij nieuwbouw, kleinschalige warmtenetten, private WKO-systemen en de warmtelevering binnen een VvE of appartementencomplex).
Het wetsvoorstel bevat een ingroeiperiode waardoor er ruimte ontstaat publieke realisatiekracht op te bouwen.
In het wetsvoorstel is een ingroeiperiode van zeven jaar (juli 2024 – juli 2031) voorgesteld, om voldoende publieke realisatiekracht voor de warmtetransitie op te bouwen. Gedurende deze periode blijft het mogelijk om een privaat warmtebedrijf aan te wijzen voor de ontwikkeling van een warmtekavel, als er geen warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang beschikbaar is. Binnen vijf jaar na de ingang van de Wcw zal er geëvalueerd worden of na zeven jaar voldoende publieke realisatiekracht is opgebouwd. Eventueel kan de ingroeiperiode met 3 jaar worden verlengd.
Het overgangsrecht is toegespitst op de transitie van overwegend private warmtebedrijven naar warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang
Bestaande warmtenetten komen via het overgangsrecht uiteindelijk in publieke handen. Warmtebedrijven krijgen hierbij voldoende tijd om hun (lopende) investering terug te verdienen. Daarnaast moeten er voldoende warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang zijn om de taken van de bestaande private warmtebedrijven over te kunnen nemen. In het wetsvoorstel is daarom een overgangstermijn opgenomen van 14 tot 30 jaar.
De opt-out regeling in relatie tot de bevoegdheden van een gemeente is aangescherpt.
De bevoegdheid uit de Omgevingswet stelt gemeenten in staat om voor een gebied te beslissen dat de levering van aardgas op termijn stopt. Als er vervolgens wordt gekozen voor een collectieve warmtevoorziening, moeten warmtebedrijven een aanbod doen aan gebouweigenaren. Zij kunnen vervolgens het aanbod accepteren of niet. Als een gebouweigenaar niet akkoord gaat met het aanbod, dan is diegene verplicht om zelf voor een gelijkwaardig alternatief te zorgen (de opt-out regeling). Een grote verandering ten opzichte van de huidige Warmtewet is dat gebouweigenaren moeten reageren als zij niet aangesloten willen worden op het warmtenet.
Als een gemeente geen gebruik maakt van deze bevoegdheid, zullen gebouweigenaren worden aangesloten op het warmtenet op basis van vrijwilligheid. Het warmtebedrijf doet dan aan aanbod om aan te sluiten op het warmtenet als een gebouweigenaar daarom vraagt. Onder beperkte voorwaarden mag een warmtebedrijf dan een aansluiting weigeren.
Wanneer zal de wet in werking treden?
Momenteel ligt het wetsvoorstel bij Autoriteit Consument & Markt (ACM) voor een handhaafbaarheidstoets. Daarnaast kunnen de koepels IPO, VNG, Netbeheer Nederland en Energie Nederland reageren op het wetsvoorstel. Jetten verwacht dat het voorstel na de zomer kan worden aangeboden aan de Raad van State en dat de wet per 1 januari 2025 in werking zal treden. Tot slot is het nog onduidelijk wat de val van het kabinet voor invloed heeft op de behandeling van de Wet collectieve warmte.
Heb je naar aanleiding van dit nieuwsbericht nog vragen? Neem contact op met info@servicepuntde.nl.